Hondenvoeding anno nu

Zoals algemeen is aangenomen kunnen we ervan uitgaan dat honden afstammen van de wolven. Die verwording tot huisdier verliep echter niet van de ene op de andere dag.

Fase 1 | Van wolf tot wilde hond

Een ding is vrijwel zeker: de voorouders van onze huidige honden waren in het wild levende dieren die overleefden door datgene wat de omgeving hen te bieden had. Hun gevarieerde menu bestond uit prooidieren zoals planteneters (waarvan de kleinere met huid en haar werden opgegeten) inclusief de inhoud van de maag en darmen (met voorverteerde grassen, zaden en granen; voor de koolhydraten), dode dieren (aas), wilde vruchten en wortelstokken. Naast een voldoende aanbod van voedsel was de belangrijkste voorwaarde om te overleven het hebben van een goed ontwikkeld instinct om te kunnen herkennen welke stoffen nodig en goed waren en welke stoffen niet nodig of zelfs schadelijk waren. Met andere woorden: de wilde hond moest het aangeboren instinct gebruiken om te kunnen kiezen uit de verschillende afzonderlijke voedingsstoffen. De wolf (wilde hond) was een mensen-volger. De prehistorische rondtrekkende nomaden gingen zich meer en meer settelen en werden boer.

 

Fase 2 | Van wilde hond tot erfhond

Recent onderzoek heeft een genetische verandering bij de voorouders van onze honden aangetoond. Hierdoor werd het mogelijk voor de hond zijn spijsvertering aan te passen aan een breed voedingspatroon met meer zetmeel. De wilde honden leefden steeds dichter bij de mens en haalden daar beduidend voordeel uit zoals onderdak, warmte, veiligheid en regelmatig iets te eten.

Na die periode veranderde er in eerste instantie niet zoveel aan het oorspronkelijke gevarieerde voedingspatroon van de voorouder van de hond. Dat voedingspatroon werd mede versterkt door het feit dat de wilde hond altijd vrij op het erf van de nederzetting kon rond scharrelen.

Op het erf kon de hond zelf kiezen uit diverse voedingsstoffen zoals voornamelijk etensresten van de mensen, slachtafval zoals ingewanden, gestorven dieren, uitwerpselen van planteneters zoals paarden of schapen én andere zaken waarvan de hond, instinctief, vond dat hij die nodig had en veilig kon eten. Wanneer het aanbod van voedsel te gering was volgde hij zijn oerinstinct en ging op jacht.

Wat de erfhond at waren vooral enkelvoudige producten waar de hond zelf uit kon kiezen. Belangrijk hierbij was de aangeboren eigenschap (instinct) dat de hond kon selecteren tussen ‘nodig’ en ‘niet nodig’ en kon kiezen tussen ‘goed’ en ‘niet goed’. Door deze mogelijkheid tot kiezen stelde de hond zelf zijn menu samen en zorgde ervoor dat hij alles binnenkreeg wat hij nodig had; en alles liet liggen wat niet goed voor hem was.

Fase 3 | Van erfhond tot huishond

Hoe hoger de hond steeg op de domesticatieladder, des te minder bleef er over van het natuurlijke voedingspatroon. Het dagelijkse menu werd voor hem klaargemaakt, en dat betekende dat de hond niet meer zelf kon kiezen. Het grote nadeel hiervan was dat de hond heel vaak van de ene (voedings)stof teveel en van andere te weinig binnen kreeg.

In de loop der tijd is er veel wetenschappelijk onderzoek verricht naar onder andere de voedingsbehoefte van honden en de benodigde opbouw van het dagelijkse menu. Als gevolg hiervan ontstonden de commerciële voeders. Bij de samenstelling van commercieel voer had men de mogelijkheid om te selecteren binnen de aanwezige voedingsstoffen en deze op een manier te doseren die overeenkwam met de totale behoefte van de hond.

Maar onder invloed van de onderlinge concurrentie tussen de verschillende hondenvoeder-fabrikanten is het gevaar levensgroot aanwezig dat de voeders worden samengesteld uit enkelvoudige grondstoffen waar de honden uit fase I en II met een grote boog omheen zouden lopen.

Dit wordt vaak ondervangen door het toevoegen van chemische geur- en/of smaakstoffen en omdat het oog (van de mens) ook wat wil, worden er soms ook kleurstoffen aan toegevoegd om bijvoorbeeld het voer er vleeskleurig uit te laten zien.

Ook wanneer, om de verteerbaarheid van deze grondstoffen te verhogen, het totale voer geëxtrudeerd wordt, treedt, naast het gevaar van eiwit-, vitamine- en vetbeschadiging, een geur- en smaakvermenging op. Deze vermenging van geur en smaak zorgt er voor dat de hond niet meer alle stoffen apart ruikt en proeft maar slechts de geur en smaak van de totale “soep”. Dit laatste is voor de hond heel onnatuurlijk en hierdoor kan voedsel-tegenzin ontstaan.

Bovendien worden er vaak chemische antioxidanten en conserveringsmiddelen toegevoegd om het “voer” houdbaar te maken. Deze chemische toevoegingen hebben een nogal negatief effect op de totale stofwisseling van de hond dat zich vaak als eerste uit in huid -en vachtproblemen.

Farm Food hondenvoeding – hondenvoeding anno nu

Ondertussen is duidelijk geworden dat men bij het samenstellen van een hondenvoer uiterst selectief te werk moet gaan, vooral in de keuze van de grondstoffen die worden gebruikt. Deze grondstoffen moeten in eerste instantie worden geselecteerd op hun negatieve in plaats van op hun positieve eigenschappen om daarmee te voorkomen dat, naast positieve, ook negatieve stoffen in het dagelijkse menu terechtkomen. Daarom moeten zeer hoge eisen gesteld worden aan de zuiverheid van iedere aparte grondstof.

Het komt er op neer dat honden uit fase 1 en 2 alle grondstoffen die worden gebruikt, ook in de enkelvoudige vorm (los) graag zouden eten. Daarom voldoen alleen grondstoffen die bestemd zijn voor menselijke consumptie, vanwege de zeer strenge eisen die hieraan gesteld worden m.b.t. kwaliteit en zuiverheid. Maar dit betekent niet dat alle producten die voor menselijke voeding worden gebruikt ook geschikt zijn voor de voeding van honden.

Naast de keuze van de grondstoffen is, vanzelfsprekend, ook de onderlinge verhouding tussen de verschillende voedings- en andere stoffen in het voer van belang. De verhouding tussen de voedingsstoffen moet zodanig zijn dat deze in volledige overeenstemming is met de dagelijkse behoefte van de hond. Vanwege dit laatste moet men er zeker van kunnen zijn dat de voedingsstoffen in het voer ook inderdaad door het lichaam van de hond opneembaar zijn en niet door het productieproces en/of andere stoffen in het voer onopneembaar worden gemaakt. Een duidelijk voorbeeld hoe de aard van een ingrediënt kan veranderen onder invloed van een productieproces is de broodkorst. Het witte meel is door hogere temperaturen bruin geworden en smaakt opeens bitter. Met andere woorden: er is door het bewerkingsproces een nieuw ingrediënt ontstaan dat qua aard totaal afwijkt van het oorspronkelijke materiaal.

Wanneer gebruik wordt gemaakt van zuivere, voor menselijke consumptie geschikte, grondstoffen heeft dit ook tot gevolg dat het voer zeer energierijk is. Dit houdt in dat de hond dan veel minder voeding, qua volume, nodig heeft en de stofwisseling daardoor veel minder ballaststoffen te verwerken krijgt, wat de totale gezondheid en het welzijn van de hond ten goede komt.

Wanneer u uw hond een voer geeft dat aan deze beschreven eisen voldoet, bent u weer terug op het eetpatroon van fase 1 en 2. Als ook de samenstelling van het voer in al z’n facetten niet alleen is afgestemd op de voedingsbehoefte van de hond maar ook op het gehele wezen, dan heeft dit tot gevolg dat de voeding méér is dan de som van de componenten (de voeding is holistisch). Uw hond vaart er wel bij en laat dit ook duidelijk merken via de vacht en huid, levenslust, vitaliteit en totale gezondheid. Anno nu ligt de keuze van de voeding niet meer bij uw hond(en) maar bij u. En denkend in het belang van uw hond hebben wij het principe “Honden Eerst!” bovenaan in ons vaandel staan.

Voedingsadvies

Heb je na het lezen van dit artikel nog een vraag? Dan kun je ons altijd mailen of bellen!

Nederlands